Hoofdstuk 1: God, de mens en de zonde

Vragen 1-21 gaan over God, zijn eigenschappen, de drieëenheid, zijn decreten, de schepping en de val van de mens.

Vraag 1: Wat is het hoogste doel van de mens?

Volgens de Bijbel is de mens geschapen met een doel dat buiten zichzelf ligt: om God te dienen en van Hem te genieten. Oorspronkelijk was de mens op God gericht, als Zijn evenbeeld. Maar door de zonde keerde de mens zich naar zichzelf en verloor hij zijn oorspronkelijke, God-gecentreerde focus.

Lees meer »

Vraag 2: Welke regel gaf God om Hem te kennen?

Volgens de Bijbel kan de mens van zichzelf God niet echt kennen of dienen zoals Hij dat vraagt. De Schepper moet Zichzelf openbaren wil de mens Hem kunnen verstaan, gehoorzamen en verheerlijken. Gods openbaring is daarom onmisbaar, en deze komt op twee manieren tot ons: door Zijn schepping en door Zijn Woord.

Lees meer »

Vraag 3: Wat leert de Bijbel in hoofdzaak?

De Bijbel is niet bedoeld om ons álles te leren. Zij is geen natuurkundeboek, geen historisch archief van alle tijden en volkeren, en ook geen technische handleiding voor de kunsten en wetenschappen. Er zijn vele dingen die buiten het bereik van de Schrift vallen, simpelweg omdat zij ons gegeven is met een specifiek doel: om ons te leren wie God is, wat wij over Hem moeten geloven, en wat Hij van ons verlangt. Toch is dat geen beperking – het is juist de kracht van de Bijbel. Want wie God leert kennen en begrijpt wat Hij vraagt, heeft het fundament voor alle ware kennis en leven gelegd.

Lees meer »

Vraag 4: Wat is God?

Jezus zei: “God is een Geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid” (Johannes 4:24). Met deze woorden wijst Jezus ons op de aard van God, die onzichtbaar, niet-materieel en boven al het geschapene verheven is. Maar wat betekent dat precies? En hoe kunnen wij God kennen, als Hij zo totaal anders is dan wij?

Lees meer »

Vraag 7: Wat zijn de besluiten van God?

Wat gebeurt er in deze wereld? Is alles toeval, chaos, menselijke keuze? Of is er een groter plan? Volgens de Bijbel staat niets buiten Gods besturing. “In Hem hebben wij ook het erfdeel ontvangen, waartoe wij tevoren bestemd waren naar het voornemen van Hem die alle dingen werkt overeenkomstig de raad van Zijn wil” (Efeze 1:11). Alles wat plaatsvindt, gebeurt met reden – en die reden ligt uiteindelijk in Gods eigen besluit, Zijn heilige en wijze wil.

Lees meer »

Vraag 8: Hoe voert God Zijn besluiten uit? Vraag 9: Wat is het scheppingswerk?

God is niet slechts een Planner, maar ook een Werker. Zijn eeuwige besluiten – die Hij van tevoren in wijsheid en soevereiniteit heeft vastgesteld – worden werkelijk uitgevoerd in de tijd en ruimte die Hij Zelf geschapen heeft. De Catechismus vat dit samen onder twee grote daden: schepping en voorzienigheid. In dit hoofdstuk staan we stil bij het eerste: Gods machtige werk van de schepping.

Lees meer »

Vraag 10: Hoe schiep God de mens?

De schepping van de mens vormt het hoogtepunt van Gods werk in Genesis 1. Anders dan bij de dieren sprak God over de mens: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis” (Gen. 1:26). En vervolgens lezen we: “En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen” (Gen. 1:27). De mens is dus niet zomaar een levend wezen, maar een uniek wezen dat Gods vertegenwoordiger op aarde is.

Lees meer »

Vraag 11: Wat zijn Gods voorzienigheidswerken?

De Bijbel leert dat God niet alleen alles geschapen heeft, maar ook alles onderhoudt en regeert. Dit voortdurende werk van God noemen we Zijn voorzienigheid. Het is het zichtbare bewijs dat Zijn besluiten niet stilstaan, maar werkelijkheid worden in de geschiedenis van de wereld – en van ons eigen leven.

Lees meer »

Vraag 12: Welke speciale daad van voorzienigheid heeft God verricht met betrekking tot de mens in de staat waarin hij was geschapen?

Na de schepping van de mens oefende God Zijn regering over Adam niet zomaar op willekeurige wijze uit, maar door middel van een verbond. Dit wordt in de Catechismus het “verbond van leven” genoemd, en ook wel het “verbond van werken.” In dit hoofdstuk leren we wat een verbond is, hoe het verbond van leven werkte, en waarom dit verbond rechtvaardig was.

Lees meer »

Vraag 13: Zijn onze eerste voorouders gebleven in de staat waarin zij waren geschapen? Vraag 14: Wat is zonde? Vraag 15: Wat was de zonde waardoor onze eerste voorouders uit de staat vielen waarin zij waren geschapen?

God schiep Adam en Eva in een staat van volmaakte onschuld. Ze leefden als ware beelden van God: in kennis, heiligheid en gerechtigheid (Gen. 1:26–27). Toch was hun toestand niet onaantastbaar of onomkeerbaar. Hun geluk en leven waren verbonden aan gehoorzaamheid: “Ten dage dat gij daarvan eet, zult gij zeker sterven” (Gen. 2:17). De mens stond dus voor twee wegen: gehoorzaamheid die zou leiden tot leven (Gal. 3:12), of ongehoorzaamheid die zou leiden tot de dood. God gaf Adam en Eva vrijheid en bekwaamheid om het goede te doen. Er was niemand die hen dwong tot zonde. Zelfs Satan kon slechts verleiden, niet forceren.

Lees meer »

Vraag 16: Is de hele mensheid met Adams eerste overtreding gevallen? Vraag 17: In welke staat stortte de zondeval de mensheid?

In deze les behandelen we een leer die voor velen moeilijk te aanvaarden is: dat wij allen zondaars zijn vanwege wat Adam deed. Maar de moeilijkheid van een leer is geen bewijs tegen haar waarheid. Zonde en dood zijn immers overal zichtbaar. Alle mensen sterven – zelfs baby's. Alle mensen zondigen – zelfs kinderen. De vraag is dus niet of er iets mis is met de mensheid, maar waarom. De Bijbel geeft het antwoord: wij zijn gevallen in Adam.

Lees meer »

Vraag 18: Waarin bestaat de zondigheid van de staat waarin de mens gevallen is?

In de vorige les leerden we hoe de mens in een staat van zonde en ellende is gevallen. Nu richten we onze aandacht op de aard van die zondige staat. De Catechismus wijst ons op drie aspecten: (1) de schuld van Adams eerste zonde, (2) het gemis aan oorspronkelijke gerechtigheid, en (3) de verdorvenheid van de hele menselijke natuur. Die derde noemen we gewoonlijk erfzonde. We zullen vooral stilstaan bij dit laatste: de verdorvenheid van de gevallen mens.

Lees meer »

Vraag 19: Waaruit bestaat de ellende van de staat waarin de mens gevallen is?

Het menselijke ras is verloren. “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is” (Rom. 8:22). Toch weigert de ongelovige mens dit onder ogen te zien. Hij zoekt verklaringen – zoals de evolutietheorie – die Gods toorn en vloek buiten beeld houden. Men koestert het idee dat de wereld uit zichzelf verbeterd kan worden, en dat de mens ooit dood en ellende zal overwinnen. Maar dit toont slechts hoe verduisterd het hart van de mens is geworden. “Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen” (Rom. 1:18). Wie deze waarheid ontkent, bedriegt zichzelf.

Lees meer »

Vraag 20: Heeft God de hele mensheid in de staat van zonde en ellende laten omkomen?

Tot nu toe hebben we gezien hoe de mens, geschapen in een staat van onschuld en gemeenschap met God, door eigen schuld gevallen is in een toestand van zonde, ellende en dood. In deze vraag opent zich echter een nieuw perspectief – het perspectief van redding. Want ondanks dat alle mensen de rechtvaardige toorn van God verdienen, heeft God in Zijn genade besloten sommigen niet te laten omkomen, maar hen te verlossen en te herstellen. We komen hier bij de leer van de verkiezing en het verbond van genade.

Lees meer »

Vraag 21: Wie is de Verlosser van Gods uitverkorenen?

De Bijbel maakt veel duidelijk met kleine woorden. Eén van die belangrijke woorden is: alleen. Jezus zegt: “De Heer, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen” (Mat. 4:10). Hij spreekt over “de enige waarachtige God” (Joh. 17:3), en noemt zichzelf “de eniggeboren Zoon” (Joh. 3:16). Evenzo belijdt de Catechismus dat Jezus de enige Verlosser is van Gods uitverkorenen. Petrus verkondigt: “En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden” (Hand. 4:12).

Lees meer »

Hoofdstuk 2: Christus en de verzoening

Vragen 22-28 gaan over Christus, zijn persoon, zijn verzoenende werk, zijn dienst als profeet, priester en koning, en zijn verheerlijking.

Vraag 22: Hoe is Christus, die Gods Zoon is, onze Verlosser geworden?

De centrale boodschap van het evangelie is dat God zelf tot ons is afgedaald. In Christus is de eeuwige Zoon van God werkelijk mens geworden, niet schijnbaar, niet symbolisch, maar wezenlijk. Deze unieke gebeurtenis staat aan het hart van het christelijk geloof en vormt het fundament van onze verlossing. Zonder deze wonderlijke vleeswording is er geen kruisdood, geen opstanding, geen verzoening, geen hoop.

Lees meer »

Vraag 23: Welke ambten oefent Christus als onze Verlosser uit?

De Heer Jezus Christus is niet zomaar een moreel voorbeeld, een religieus leraar of een inspirerende figuur uit het verleden. Hij is de door God gezonden Verlosser van Zijn volk – en Hij vervult dat verlossingswerk in drie unieke ambten: als profeet, priester en koning. Deze driedeling is niet willekeurig, maar loopt als een gouden draad door de hele Schrift heen. Ze vat samen hoe Christus ons volledig verlost, in onze onwetendheid, in onze schuld, en in onze machteloosheid.

Lees meer »

Vraag 24: Hoe oefent Christus het ambt van profeet uit?

Vanaf het begin heeft God beloofd dat er een Profeet zou komen die met goddelijk gezag tot Zijn volk zou spreken. Mozes zei tegen het volk: “Een Profeet zal de HEERE, uw God, u verwekken uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik; naar Hem zult u luisteren” (Deut. 18:15). Deze Profeet is niemand anders dan Jezus Christus. Hij is niet slechts een boodschapper van God, zoals Mozes of Elia, maar het Woord zelf dat vlees geworden is (Joh. 1:14). In Hem zijn “alle schatten van wijsheid en kennis verborgen” (Kol. 2:3), en Hij is de hoogste en laatste openbaring van God: “God heeft in het verleden vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken door de profeten, maar in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon” (Hebr. 1:1–2).

Lees meer »

Vraag 25: Hoe oefent Christus het ambt van priester uit?

De Schrift leert dat Jezus Christus onze grote Hogepriester is, die Zichzelf heeft gegeven als een volkomen offer om ons met God te verzoenen. Hij is “de Middelaar van het nieuwe verbond” (Hebr. 9:15), Die met Zijn eigen bloed is binnengegaan in het heiligdom, “om een eeuwige verlossing te bewerken” (Hebr. 9:12). Deze verzoening was noodzakelijk omdat de mens door zonde vervreemd was geraakt van God. In plaats van vriendschap, heerste er vijandschap. Maar Christus, de Zoon van God, gaf Zijn leven, “de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen” (1 Petr. 3:18).

Lees meer »

Vraag 26: Hoe oefent Christus het ambt van koning uit?

Dit hoofdstuk gaat over het koningschap van Jezus Christus: hoe Hij op dit moment regeert, wat de relatie is tussen Zijn Koninkrijk en de Kerk, en hoe Zijn heerschappij zich uitstrekt over alle terreinen van het leven. De Catechismus benadrukt dat Christus Zijn koninklijke ambt nu reeds uitoefent – Hij onderwerpt, regeert, verdedigt en overwint. Deze centrale waarheid wordt uitgewerkt in het licht van bijbelse gegevens, historische misvattingen, en actuele theologische inzichten. Daarbij wordt ook stilgestaan bij de vraag hoe Christus’ Koninkrijk zich in de toekomst zal voltooien, aan de hand van drie klassieke visies op het zogenoemde millennium. Het doel van dit hoofdstuk is om duidelijkheid te geven over de aard en reikwijdte van Christus’ heerschappij, en om gelovigen te helpen hun leven in dienst van deze Koning te ordenen.

Lees meer »

Hoofdstuk 3: De toepassing van de verzoening

Vragen 29-38 gaan over de toepassing van de verzoening, inclusief effectieve roeping, rechtvaardiging, adoptie, heiliging en de zegeningen van het heil.

Vraag 32: Aan welke weldaden krijgen zij die krachtdadig geroepen worden in dit leven deel? Vraag 33: Wat is rechtvaardiging?

Als de Heilige Geest ons krachtdadig roept, blijven wij niet dezelfde. Gods genade blijft niet zonder vrucht in het leven van een mens. In dit hoofdstuk staan we stil bij de eerste en meest fundamentele van die geestelijke weldaden: rechtvaardiging. Deze genade wordt tegelijk met het geloof geschonken en markeert het begin van een leven in Christus.

Lees meer »

Vraag 34: Wat is aanneming tot kinderen?

De verlossing die Christus voor zondaren verworven heeft, is rijk en veelzijdig. Zij omvat niet alleen vergeving van zonden en rechtvaardiging, maar ook een nieuwe verhouding tot God: wij worden Zijn kinderen. Deze geestelijke zegen, die volgt op rechtvaardiging, noemen we aanneming tot kinderen. Dit hoofdstuk verkent wat het betekent om niet alleen vrijgesproken te worden, maar ook thuisgebracht in Gods gezin.

Lees meer »

Hoofdstuk 4: De verplichting van de mens

Vragen 39-42 gaan over de plichten van de mens, en vragen 43-107 behandelen de tien geboden.