Het menselijke ras is verloren. “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is” (Rom. 8:22). Toch weigert de ongelovige mens dit onder ogen te zien. Hij zoekt verklaringen – zoals de evolutietheorie – die Gods toorn en vloek buiten beeld houden. Men koestert het idee dat de wereld uit zichzelf verbeterd kan worden, en dat de mens ooit dood en ellende zal overwinnen. Maar dit toont slechts hoe verduisterd het hart van de mens is geworden. “Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen” (Rom. 1:18). Wie deze waarheid ontkent, bedriegt zichzelf.
Kleine Westminster Catechismus (1647)
Vraag 19: Waarin bestaat de ellende van de staat waarin de mens gevallen is?
Antwoord: De hele mensheid heeft door haar val de gemeenschap met God verloren, ligt onder zijn toorn en vloek, en is zo blootgesteld aan alle ellenden van dit leven, aan de dood zelf, en voor eeuwig aan de pijnen van de hel.
Verlies van gemeenschap met God
Door de zondeval heeft de mens zijn gemeenschap met God verloren. En daarmee verloor hij ook de enige bron van ware vervulling. Want God had de eeuwigheid in het hart van de mens gelegd (Pred. 3:11). Maar sinds de breuk is het hart van de mens leeg en rusteloos geworden. Prediker verwoordt het treffend: “IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid” (Pred. 1:2). Zonder verzoening met God blijft deze leegte bestaan, hoezeer men ook zoekt naar vervulling in roem, bezit, plezier of relaties.
De wereld biedt vele afleidingen, maar niets dat het gemis werkelijk heelt. “Het lachen van de dwaas is als het geknetter van dorens onder de pot” (Pred. 7:6). Het vermaakt, maar het verwarmt niet. Het laait even op, maar verteert snel. Vandaar dat ook succesvolle en bevoorrechte mensen vaak gebukt gaan onder depressie, verslaving of wanhoop. Niets in de schepping kan de plek van de Schepper innemen.
Onder Gods toorn en vloek
De mens leeft sinds de zondeval onder de rechtvaardige toorn en vloek van God. Dit is geen beeldspraak, maar een doorlopende werkelijkheid. “Vervloekt is de grond om uwentwil” zei God tegen Adam (Gen. 3:17). En Paulus schrijft: “Zij zijn allen onder de zonde... er is niemand die goed doet, zelfs niet één” (Rom. 3:9-12). Het gevolg is dat de hele schepping lijdt – niet alleen de mens, maar ook de aarde zucht onder de gevolgen van de zonde (Rom. 8:22).
Blootgesteld aan de ellenden van dit leven
Ziekte, rouw, rampen, oorlogen – geen mens blijft bespaard. “De mens wordt tot moeite geboren, gelijk de vonken omhoog vliegen” (Job 5:7). Hoewel de mate verschilt per persoon, is het lijden universeel. De Bijbel vergelijkt het leven met een schaduw, een bloem die verwelkt, een nacht die snel voorbijgaat. Sommige goddelozen lijken voorspoed te kennen, terwijl rechtvaardigen lijden (Ps. 73), maar dat is tijdelijk en maakt hun eindbestemming des te schrijnender.
Voor gelovigen zijn deze beproevingen geen tekenen van Gods toorn, maar van Zijn vaderlijke tuchtiging (Hebr. 12:6). Voor ongelovigen zijn zij echter een voorafschaduwing van het komende oordeel.
De heerschappij van de dood
De dood is een onafwendbaar gevolg van de zonde: “Het is de mensen beschikt eenmaal te sterven” (Hebr. 9:27). Zelfs Christus weende bij het graf van Lazarus (Joh. 11:35), wetend dat de dood niet natuurlijk is, maar een vloek over de zonde. Ook de gelovige moet sterven, al is voor hem de angel van de dood gebroken (1 Kor. 15:55). Maar voor wie buiten Christus sterft, is de dood slechts het begin van een eeuwige ellende.
Eeuwige straf
De Bijbel leert ondubbelzinnig dat wie sterft zonder Christus, voor eeuwig verloren gaat. Jezus sprak hierover meer dan wie ook. Hij waarschuwde voor “het onuitblusbare vuur” (Mat. 3:12), “de worm die niet sterft” (Mar. 9:48), “het buitenste duister” en “het tandengeknars” (Mat. 8:12). Hij sprak over een oordeel waarin mensen zullen worden geworpen in de hel (Luk. 12:5), waar zowel lichaam als ziel worden gestraft (Mat. 10:28). Dit is geen symboliek of overdrijving, maar een ernstige waarschuwing uit de mond van de Zoon van God.