Vraag 20: Heeft God de hele mensheid in de staat van zonde en ellende laten omkomen?

Tot nu toe hebben we gezien hoe de mens, geschapen in een staat van onschuld en gemeenschap met God, door eigen schuld gevallen is in een toestand van zonde, ellende en dood. In deze vraag opent zich echter een nieuw perspectief – het perspectief van redding. Want ondanks dat alle mensen de rechtvaardige toorn van God verdienen, heeft God in Zijn genade besloten sommigen niet te laten omkomen, maar hen te verlossen en te herstellen. We komen hier bij de leer van de verkiezing en het verbond van genade.

Westminster Kleine Catechismus (1646)
Vraag 20: Heeft God de hele mensheid in de staat van zonde en ellende laten omkomen?
Antwoord: God heeft, uit louter welbehagen, van alle eeuwigheid sommigen tot het eeuwige leven uitverkoren. Hij ging een verbond van genade met hen aan om hen uit de staat van zonde en ellende te verlossen en door een Verlosser hen in een staat van zaligheid over te brengen.

 

Het menselijke ras is verloren

Het is niet te ontkennen: de wereld zoals wij die kennen is gebroken. Alles getuigt daarvan. “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is” (Rom. 8:22). Toch verzet de zondige mens zich tegen deze werkelijkheid. In plaats van te erkennen dat het oordeel van God rust op de wereld, zoekt hij verklaringen die Gods toorn buitensluiten. Theorieën als die van de evolutie dienen vaak om de dood, het kwaad en het lijden te verklaren zonder te hoeven buigen voor Gods openbaring. Mensen proberen zichzelf ervan te overtuigen dat de wereld op een dag, door menselijke inspanning, een paradijs zal worden. Maar dit is zelfbedrog. De Schrift is ondubbelzinnig: “De toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen” (Rom. 1:18).

De verkiezing: Gods vrijmachtige genade

Temidden van deze verlorenheid openbaart God Zijn soevereine genade. Hij heeft, uit louter welbehagen, van eeuwigheid af sommigen uitverkoren tot het eeuwige leven. Deze verkiezing is niet gebaseerd op enig vooruitgezien geloof of goedheid in de mens. Integendeel, zij is onvoorwaardelijk. Zoals Paulus schrijft: “Hij heeft ons in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld… naar het welbehagen van Zijn wil” (Ef. 1:4–5). Jezus zei: “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen” (Joh. 15:16). En over Israël sprak de HEERE: “Niet omdat gij talrijker waart dan alle volken heeft de HEERE lust tot u gehad… want gij waart het kleinste van alle volken, maar omdat de HEERE u liefhad” (Deut. 7:7–8).

Deze leer wordt door veel mensen gehaat. Ze lijkt hen onrechtvaardig. Maar dat komt doordat ze niet erkennen dat allen het oordeel verdienen. Als God genade bewijst aan sommigen en de rest laat ondergaan in hun eigen schuld, dan doet Hij niemand onrecht. “Staat het mij niet vrij met het mijne te doen, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?” (Mat. 20:15). Alleen wie denkt dat hij recht heeft op genade, vindt deze leer oneerlijk. Maar genade is per definitie onverdiend.

Niet automatisch, maar door Christus

Sommigen zeggen: “Als ik uitverkoren ben, dan word ik wel gered – het maakt niet uit wat ik doe.” Maar zo leert de Bijbel het niet. De verkiezing gebeurt in Christus. God heeft Zijn uitverkorenen niet alleen bestemd voor een einddoel (de verlossing), maar ook voor de weg ernaartoe: bekering, geloof, rechtvaardiging, heiliging. Paulus zegt: “Die Hij tevoren bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd” (Rom. 8:30). Er is dus geen sprake van ‘automatische redding’ buiten de weg van bekering en geloof om.

Daarom spreekt de Catechismus hier over het verbond van genade. Zoals God in het verbond van werken met Adam handelde als het hoofd van de mensheid, zo handelt Hij in het verbond van genade met Christus als Hoofd van de nieuwe mensheid. De partijen in dit verbond zijn de Vader en de Zoon. De Zoon, door Zijn vrijwillige komst in de wereld, volbrengt alle voorwaarden van het verbond: Hij vervult de wet, draagt de straf, en verkrijgt het eeuwige leven. De Vader belooft dat Hij allen die met Christus verbonden zijn, zal redden. Maar het is alleen in vereniging met Christus dat een mens deel krijgt aan deze zegen. Zonder bekering en geloof is er geen redding.

Geen grond om te klagen

Sommigen zeggen: “Maar wat als ik niet uitverkoren ben?” Toch leert de Bijbel dat niemand werkelijk tot Christus wil komen, tenzij God hem eerst een nieuw hart geeft. “Uw volk is zeer gewillig op de dag van Uw kracht” (Ps. 110:3). Bovendien belooft Jezus: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 6:37). Als iemand gewillig is om zich te bekeren en tot Christus te vluchten, hoeft hij nooit te vrezen dat hij wordt afgewezen. De onwil ligt niet bij God, maar bij de mens zelf. “Gij hebt niet gewild komen tot Mij, opdat gij het leven zoudt hebben” (Joh. 5:40).

Uiteindelijk komt het neer op twee reacties:
(1) De geredden zullen in eeuwigheid zeggen: “God heeft mij gered. Hij koos mij, niet om iets in mij, maar uit genade alleen. Hem komt alle eer toe.”
(2) De verlorenen zullen uiteindelijk moeten zeggen: “Ik ben verloren door eigen schuld. Ik heb gezondigd in Adam, en heb geweigerd tot Christus te komen.”

Beijvert u om uw verkiezing te bevestigen

De leer van verkiezing is geen excuus voor passiviteit. Integendeel, zij roept op tot zelfonderzoek, geloof en heiliging. “Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen… Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwig Koninkrijk van onze Heer en Heiland, Jezus Christus” (2 Petr. 1:10–11). Wie zich tot Christus keert in waar geloof, mag weten: deze zal behouden worden – en dat is enkel genade.