Vraag 18: Waarin bestaat de zondigheid van de staat waarin de mens gevallen is?

In de vorige les leerden we hoe de mens in een staat van zonde en ellende is gevallen. Nu richten we onze aandacht op de aard van die zondige staat. De Catechismus wijst ons op drie aspecten: (1) de schuld van Adams eerste zonde, (2) het gemis aan oorspronkelijke gerechtigheid, en (3) de verdorvenheid van de hele menselijke natuur. Die derde noemen we gewoonlijk erfzonde. We zullen vooral stilstaan bij dit laatste: de verdorvenheid van de gevallen mens.

Kleine Westminster Catechismus (1647)
Vraag 18: Waaruit bestaat de zondigheid van die staat waarin de mens gevallen is?
Antwoord: De zondigheid van de staat waarin de mens gevallen is bestaat uit de schuld van Adams eerste zonde, het gemis aan oorspronkelijke gerechtigheid, en uit de verdorvenheid van zijn hele natuur, die gewoonlijk erfzonde genoemd wordt: samen met alle dagelijkse overtredingen die daaruit voortvloeien.


Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561)
Artikel 15. Van de erfzonde.
Wij geloven dat door de ongehoorzaamheid van Adam de erfzonde uitgebreid is geworden over het ganse menselijk geslacht; welke is een verdorvenheid der gehele natuurlijk en een erfelijk gebrek, waarmede de kleine kinderen zelfs besmet zijn in hunner moeders lichaam, en die in den mens allerlei zonden voortbrengt, zijnde in hem als een wortel daarvan; en zij is daarom zo lelijk en gruwelijk voor God, dat zij genoegzaam is om het menselijk geslacht te verdoemen. Zij is ook zelfs door den doop niet ganselijk tenietgedaan, noch geheel uitgeroeid, aangezien de zonde daaruit altijd als opwellend water uitspringt, gelijk uit een onzalige fontein; hoewel zij nochtans den kinderen Gods tot verdoemenis niet toegerekend, maar door Zijn genade en barmhartigheid vergeven wordt; niet om in de zonde gerust te slapen, maar opdat het gevoel van deze verdorvenheid de gelovigen dikwijls zou doen zichten, verlangende om van het lichaam dezes doods verlost te worden. En hierin verwerpen wij de dwaling der pelagianen, die zeggen dat deze zonde niet anders is dan uit navolging.

Totale verdorvenheid

Wanneer we spreken over de totale verdorvenheid van de mens, bedoelen we dat de zonde elk deel van zijn natuur heeft aangetast. Zijn verstand, zijn wil, zijn gevoelens, zijn lichaam – alles is besmet door de zonde. Dat wil niet zeggen dat ieder mens zo verdorven is als hij maar kan zijn. Er zijn gradaties in het kwaad. Maar het betekent wel dat er geen enkel deel van de mens onaangetast is gebleven. Zoals een dodelijk gif zich verspreidt in een glas water, zo is de zonde doorgedrongen tot in alle delen van het menselijke bestaan.

Deze leer vinden we duidelijk in de Schrift: “De HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde, en dat al het bedenken van de overleggingen van zijn hart te allen tijde slechts boos was” (Gen. 6:5). De boosheid is innerlijk, voortdurend en universeel. De mens is niet slechts iemand die af en toe zondigt. Hij is zondig van aard. “Er is niemand die goed doet, zelfs niet één” (Rom. 3:12).

Waarom is de mens niet slechter?

Toch lijkt het alsof mensen soms ook goede dingen doen. Hoe is dat mogelijk als de mens van nature verdorven is? Het antwoord is dat God in zijn genade de zonde nog terughoudt. Hij doet dat door het geweten (Rom. 2:15), door de overheid (Rom. 13:4), door opvoeding en maatschappelijke druk, en ook door de angst voor dood en straf (Hebr. 2:15). Maar dit betekent niet dat er werkelijk iets goeds in de mens woont. Wat mensen goed noemen is vaak slechts uiterlijk fatsoen, zonder dat het voortkomt uit liefde tot God.

Wat de zondige mens niet kan

De diepste tragiek van de zondige mens is niet slechts dat hij zondigt, maar dat hij niet in staat is om goed te doen. De Bijbel zegt: “Het bedenken van het vlees is vijandschap tegen God; het onderwerpt zich niet aan de wet van God; sterker nog, het kán het niet” (Rom. 8:7). De mens heeft nog steeds een wil, maar die wil is geneigd tot het kwaad. Hij is vrij in de zin dat hij vrijwillig zondigt, maar hij is niet in staat om uit zichzelf het goede te doen of zich tot God te keren. “Kan een Ethiopiër zijn huid veranderen, of een panter zijn vlekken? Dan zoudt gij ook goed kunnen doen, gij die gewend zijt kwaad te doen” (Jer. 13:23).

Sommigen vinden dit een harde leer. Ze zeggen dat het de mens geen echte vrijheid laat. Maar vrijheid betekent niet bekwaamheid. Iemand kan vrij zijn om te vliegen, maar dat betekent niet dat hij zonder hulp in staat is om het te doen. God is vrij, maar kan niet zondigen – omdat Zijn natuur heilig is. Zo is ook de gevallen mens vrij om goed te doen, maar niet in staat, omdat zijn natuur slecht is.

Conclusie

De Bijbel bevestigt keer op keer dat de mens door de val totaal verdorven is. Deze verdorvenheid maakt hem schuldig voor God en onbekwaam om zichzelf te redden. De enige hoop voor de mens ligt buiten hemzelf – in de genade van God, die harten vernieuwt door Zijn Geest. Tot die tijd zal de mens, aan zichzelf overgelaten, altijd de weg van de zonde verkiezen. “Omdat gij weigerde, toen Ik riep, en niemand acht gaf, toen Ik mijn hand uitstrekte” (Spr. 1:24).