Vraag 21: Wie is de Verlosser van Gods uitverkorenen?

De Bijbel maakt veel duidelijk met kleine woorden. Eén van die belangrijke woorden is: alleen. Jezus zegt: “De Heer, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen” (Mat. 4:10). Hij spreekt over “de enige waarachtige God” (Joh. 17:3), en noemt zichzelf “de eniggeboren Zoon” (Joh. 3:16). Evenzo belijdt de Catechismus dat Jezus de enige Verlosser is van Gods uitverkorenen. Petrus verkondigt: “En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden” (Hand. 4:12).

Kleine Westminster Catechismus (1647)
Vraag 21: Wie is de Verlosser van Gods uitverkorenen?

Antwoord: De enige Verlosser van Gods uitverkorenen is de Heer Jezus Christus, die de eeuwige Zoon van God is, en mens is geworden. Hij was, is en blijft voor eeuwig God en mens, in twee geheel onderscheiden naturen en toch één Persoon.

De enige verlosser

In een tijd waarin men religieuze verschillen wil overbruggen en een gezamenlijke 'waarheid' in alle religies probeert te vinden, is deze waarheid uiterst relevant. De hedendaagse oecumenische beweging zoekt vaak naar een gemeenschappelijk platform via dialoog, waarbij het christelijk geloof niet langer wordt gepresenteerd als uniek en exclusief. In plaats van Jezus Christus te verkondigen als de enige weg tot behoudenis, worden ‘missies’ omgevormd tot uitwisselingsprojecten. Maar de Bijbel kent geen andere weg. Jezus zegt: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Joh. 14:6). Alle andere wegen zijn doodlopend. Wie de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet (1 Joh. 2:23).

Wat maakt Jezus de enige verlosser?

Dat Jezus de enige Verlosser is, komt doordat alleen Hij zich volledig kwalificeert om te verlossen. Waarom? Omdat Hij zowel waarachtig God als waarachtig mens is, verenigd in één Persoon.

1. Jezus is God

De Schrift leert ondubbelzinnig dat Jezus werkelijk en eeuwig God is, van één wezen met de Vader en de Geest. Hij wordt God genoemd (Jes. 9:6; Joh. 1:1; Joh. 20:28). Hij bezit de eigenschappen van God: Hij is eeuwig, alwetend, almachtig, alomtegenwoordig (Kol. 2:9). Hij doet de werken van God: Hij schept (Joh. 1:3), vergeeft zonden (Mar. 2:5–10), en wekt doden op (Joh. 11:43). En Hij ontvangt aanbidding, iets wat uitsluitend aan God toekomt (Openb. 5:12–14). De gelovige kan Hem daarom met recht belijden als de levende God.

Toch zijn er velen die deze waarheid ontkennen of verwateren. De Jehova’s Getuigen zeggen dat Jezus een geschapen wezen is, “een god”, maar niet de God. Anderen beweren dat Hij goddelijk werd, maar niet altijd God was. Zelfs binnen evangelische kringen worden beelden van Jezus soms gedachteloos gebruikt, terwijl men nooit zou overwegen om God de Vader af te beelden. Maar Jezus is gelijk aan de Vader in kracht, heerlijkheid en wezen.

2. Jezus is mens geworden

De Zoon van God is ook waarachtig mens geworden: “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Joh. 1:14). Hij nam een volledige menselijke natuur aan – een lichaam en een redelijke ziel – zonder op te houden God te zijn. Dit is het grote mysterie van de incarnatie: de eeuwige God komt in ons vlees. Zonder “vermenging, verandering of verwarring” zijn de twee naturen in Christus verenigd gebleven.

Er zijn in de kerkgeschiedenis diverse dwalingen geweest:

  • Sommigen dachten dat Jezus’ goddelijkheid zijn menselijkheid overnam of omgekeerd.

  • Anderen zeiden dat beide naturen versmolten tot één nieuwe, gemengde natuur (zoals waterstof en zuurstof samen water vormen).

  • Weer anderen beweerden dat Christus twee personen was – een goddelijke en een menselijke.

Maar de belijdenis houdt vast aan de waarheid: Christus heeft twee naturen, maar is één Persoon. Hij is de Godmens – waarachtig God en waarachtig mens – verenigd in één onverdeelde persoonlijkheid. Zoals een mens bestaat uit ziel en lichaam en toch één persoon is, zo is ook Jezus één Persoon in twee naturen.

Verkeerde opvattingen

De Rooms-Katholieke en Lutherse leer brengen verwarring over de menselijkheid van Christus door te stellen dat Zijn menselijke natuur alomtegenwoordig is. Hierdoor wordt Christus’ lichaam gedacht aanwezig te zijn op meerdere plaatsen tegelijk – met name in de mis of het avondmaal. Maar de Schrift is helder: Zijn menselijke natuur blijft beperkt tot één plaats. Hij is lichamelijk opgevaren naar de hemel en zal op diezelfde wijze terugkeren (Hand. 1:11). “Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen” (Hand. 3:21).

Daarom zegt Jezus over het avondmaal: “Doet dit tot Mijn gedachtenis” (Luk. 22:19). Het is een geestelijke gemeenschap met de verhoogde Heer, niet een lichamelijke tegenwoordigheid van Zijn mens-zijn op aarde.

De naam van de verlosser

De naam “Heer Jezus Christus” drukt alles uit wat deze les leert:

  • Heer: Dit is de naam van Jahweh, de eeuwige, zelfbestaande God. Jezus is de HEERE, de IK BEN (Ex. 3:14; Joh. 8:58).

  • Jezus: Dit betekent “de HEERE redt” (Mat. 1:21). Het duidt op Zijn menselijke natuur en Zijn taak als Zaligmaker.

  • Christus: Dit betekent “de Gezalfde”. Hij is de Messias, gezalfd tot Profeet, Priester en Koning.

Zo is Jezus Christus de enige en volkomen geschikte Verlosser:
God, zodat Hij de macht en volmaaktheid bezit om te verlossen.
Mens, zodat Hij kon lijden, sterven en onze plaats innemen.
Eén Persoon, zodat Hij als Middelaar tussen God en mensen kon optreden.