Volgens de Bijbel is de mens geschapen met een doel dat buiten zichzelf ligt: om God te dienen en van Hem te genieten. Oorspronkelijk was de mens op God gericht, als Zijn evenbeeld. Maar door de zonde keerde de mens zich naar zichzelf en verloor hij zijn oorspronkelijke, God-gecentreerde focus.
Kleine Westminster Catechismus (1647)
Vraag 1: Wat is het hoogste doel van de mens?
Antwoord: Het hoogste doel van de mens is om God te verheerlijken en zich eeuwig in Hem te verheugen.
Heidelbergse Catechismus (1563)
Vraag 1: Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Antwoord: Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmaker Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen menselijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle dingen tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Volgens de Bijbel heeft het leven van de mens een doel dat niet in hemzelf ligt, maar in God. De mens is door God geschapen, en met een specifieke bestemming: om Zijn beeld te dragen, Hem te dienen en Hem te verheerlijken. In Genesis 1:26 lezen we: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heerschappij voeren over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over de hele aarde.” De mens werd dus niet alleen gemaakt om God te weerspiegelen, maar ook om namens Hem te heersen over de schepping.
Deze roeping tot heerschappij raakte echter door de zondeval beschadigd. Toen Adam tegen God zondigde (Genesis 3), verloor de mens zijn rechtvaardige positie en richtte hij zich niet langer op God, maar op zichzelf. In plaats van God te verheerlijken en vreugde in Hem te vinden, zocht de mens zijn eigen eer en genot – los van zijn Schepper.
Twee denkrichtingen
Dit verschil is zichtbaar in twee levenshoudingen. De ene is God-gecentreerd: zoals Adam oorspronkelijk leefde, waarin alles in het leven onderworpen was aan Gods wil en gericht op Zijn eer. De andere is zelf-gecentreerd: de toestand van de gevallen mens, waarin al het handelen draait om zelfbehoud, zelfverheffing en eigen genoegen.
Ook wie leeft voor “hogere idealen” zoals nationale dienst of algemeen welzijn, blijft – zolang het losstaat van God – binnen de mensgerichte visie. Zelfs de meest nobele menselijke doelen zijn uiteindelijk zelfgericht als ze niet gericht zijn op Gods heerlijkheid (vgl. Romeinen 1:25).
Het herstel van Gods doel
Maar God liet Zijn oorspronkelijke bedoeling met de mensheid niet varen. In het Oude Testament zien we talloze voorbeelden waarin God mensen opriep en vormde tot leiders, als voorlopige herstellers van de koninklijke roeping van de mens: Jozef in Egypte, Mozes als leider van Israël, David als koning, Esther als koningin, Daniël als raadgever van koningen. In elk van deze levens schittert het thema van heerschappij onder Gods gezag.
Toch zien we in de Schrift dat deze tijdelijke vormen vooruitwijzen naar een veel grotere vervulling: het Messiaanse Rijk. Het herstel van Gods Koninkrijk was ook de verwachting van de apostelen toen zij Jezus vroegen: “Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?” (Handelingen 1:6). De apostelen wisten dat Christus niet alleen zou regeren, maar ook met metgezellen – gezalfden, of “metochoi” – zoals voorzegd in Psalm 45:7 en Hebreeën 1:9.
Om die reden vroegen Johannes en Jakobus aan Jezus: “Geef ons dat wij mogen zitten, één aan Uw rechter- en de ander aan Uw linkerhand, in Uw heerlijkheid” (Markus 10:37). En in de gelijkenis van de tien slaven (Lukas 19:11–27) maakt Jezus duidelijk dat Hij zal terugkomen en Zijn dienaren zal beoordelen op hun trouw. Wie getrouw was, ontvangt heerschappij: “Wees, omdat u in het minste trouw bent geweest, machthebber over tien steden” (Lukas 19:17). Wie nalatig was, verliest zijn beloning.
Paulus bevestigt dit perspectief: “Als wij volharden, zullen wij ook met Hem regeren; als wij Hem verloochenen, zal Hij ons ook verloochenen” (2 Timotheüs 2:12). Dit regeren is niet vanzelfsprekend voor elke gelovige. Het is een beloning voor wie trouw en volhardend Christus volgt. Jezus leert dat dit verlies geen verlies van behoudenis is, maar verlies van erfenis, invloed en beloning (vgl. Lukas 19:26; 1 Korinthe 3:11–15; 9:27). Een gelovige kan behouden worden “als door vuur heen”, maar alsnog schade lijden als zijn werk waardeloos blijkt te zijn.
Wat het betekent om God te verheerlijken
“God verheerlijken” betekent niet dat wij Hem glorieuzer maken dan Hij al is – Hij is volmaakt glorieus in Zichzelf. Wat het wél betekent, is dat wij Zijn heerlijkheid zichtbaar maken in de schepping, in ons leven, in ons karakter en in onze daden. Psalm 19:2 zegt: “De hemelen vertellen Gods eer,” en in Johannes 17:4 zegt Jezus: “Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen dat Gij Mij te doen gegeven hebt.” Jezus deed Gods wil – vrijwillig en met liefde – en dat is ook onze roeping.
Alles wat de mens doet – werk, rust, aanbidding, omgang met anderen – kan onderworpen worden aan het doel om God te verheerlijken. Kolossenzen 3:17 drukt het zo uit: “En al wat u doet, in woord of in werk, doe alles in de Naam van de Heere Jezus.” Er is dus geen scheiding tussen “heilig” en “gewoon” werk. Getrouw vakwerk en liefdevolle zorg kunnen God net zo goed verheerlijken als evangelisatie of eredienst.
Toch is het belangrijk te onderstrepen dat zulk leven alleen mogelijk is door wedergeboorte. Zonder vernieuwing van hart blijft de mens gericht op zichzelf. Daarom zegt Ezechiël 36:26: “Ik zal u een nieuw hart geven.” En de Bijbel leert ons dan hoe we mogen leren wat we over God moeten geloven, en wat Hij van ons verlangt in onze levenswandel.
De kroon op het menselijk doel
De roeping tot heerschappij met Christus is geen egocentrische ambitie, maar de bekroning van het menselijk doel. Wie zich inzet voor Gods Koninkrijk en zijn beloning in gehoorzaamheid verwacht, is niet zelfgericht – integendeel, hij eert Gods Woord. Openbaring 22:5 eindigt met deze belofte: “Zij zullen als koningen regeren in alle eeuwigheid.” Dit is de ultieme vervulling van Genesis 1:26 – de mens, hersteld in Christus, heerst namens God over Zijn nieuwe schepping. En in die heerschappij verheerlijkt hij God en vindt hij vreugde in Hem – tot in eeuwigheid.