Vraag 25: Hoe oefent Christus het ambt van priester uit?

De Schrift leert dat Jezus Christus onze grote Hogepriester is, die Zichzelf heeft gegeven als een volkomen offer om ons met God te verzoenen. Hij is “de Middelaar van het nieuwe verbond” (Hebr. 9:15), Die met Zijn eigen bloed is binnengegaan in het heiligdom, “om een eeuwige verlossing te bewerken” (Hebr. 9:12). Deze verzoening was noodzakelijk omdat de mens door zonde vervreemd was geraakt van God. In plaats van vriendschap, heerste er vijandschap. Maar Christus, de Zoon van God, gaf Zijn leven, “de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen” (1 Petr. 3:18).

Kleine Westminster Catechismus (1647)

Vraag 25: Hoe oefent Christus het ambt van priester uit?
Antwoord: Christus oefent het ambt van priester uit door Zich eenmaal te offeren als een offerande om aan het Goddelijke recht voldoening te geven en ons met God te verzoenen, en door gedurig voor ons voorbede te doen.

 

Beperkte, of liever: bijzondere verzoening

In het licht van de Schrift is het duidelijk dat Christus niet stierf om alle mensen zonder uitzondering daadwerkelijk te redden, maar voor Zijn uitverkoren volk – zij die Hem door de Vader gegeven zijn. Jezus zegt Zelf: “Ik geef mijn leven voor de schapen” (Joh. 10:15), en: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt” (Joh. 17:9). Deze bijzondere verzoening wordt vaak “beperkte verzoening” genoemd – niet omdat het offer van Christus beperkt zou zijn in kracht of waarde, maar omdat het beperkt is in toepassing. Het is gericht op hen die de Vader aan de Zoon heeft toevertrouwd (Joh. 6:37–39).

Paulus bevestigt deze diepe persoonlijke realiteit wanneer hij schrijft: “de Zoon van God… die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven” (Gal. 2:20). Dit is geen algemene hoop, maar een vaste zekerheid: Christus droeg zonden van specifieke mensen, hun namen geschreven in het boek des levens (Openb. 13:8).

Twee onbijbelse alternatieven

Er zijn dwaalleringen die ofwel stellen dat alle mensen uiteindelijk gered zullen worden (absoluut universalisme), of dat alle mensen potentieel gered kunnen worden, als zij zelf meewerken door hun vrije wil (voorwaardelijk universalisme). Maar beide dwalen af van het getuigenis van de Schrift. Het eerste spreekt tegen Jezus’ waarschuwingen over het eeuwige oordeel (Mat. 25:46), het tweede ontkent de volheid van Christus’ verlossingswerk.

Want als de redding afhangt van iets in de mens – geloof als werk, of bekering als voorwaarde – dan is Christus niet de volledige Redder, maar slechts een helper. In de Bijbel echter is Christus “de leidsman en voleinder van het geloof” (Hebr. 12:2), Die “volkomen kan behouden wie door Hem tot God gaan” (Hebr. 7:25).

Universeel in bereik, particulier in toepassing

Tegelijk is het waar dat Christus gestorven is voor mensen uit alle volken. Hij is “een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de hele wereld” (1 Joh. 2:2). Dat betekent: niet alleen voor Joden, maar ook voor heidenen; niet alleen voor mensen uit één natie, maar voor een menigte die niemand tellen kan (Openb. 7:9). Zo is Christus’ offer wereldwijd in bereik – maar toch gericht op de uitverkorenen van God.

Daarom mogen we het evangelie vrij prediken aan alle mensen, in het vertrouwen dat God Zijn eigen volk zal roepen door het Woord. “Mijn schapen horen Mijn stem,” zegt Jezus, “en Ik ken ze, en zij volgen Mij” (Joh. 10:27).

Christus’ voortdurende priesterdienst

Christus’ werk als Priester is niet geëindigd met Zijn sterven. Hij leeft en pleit nog altijd voor ons. “Hij kan volkomen behouden wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten” (Hebr. 7:25). Als de hemel ons aanklaagt, als ons geweten ons beschuldigt, dan is Christus onze voorspraak bij de Vader (1 Joh. 2:1). Zijn pleidooi rust niet op onze verdiensten, maar op Zijn eigen offer. In Hem hebben wij rust.