Het ware Israël: één volk in Christus

Steeds vaker leeft onder christenen de overtuiging dat het Joodse volk ook vandaag, als etnische eenheid, Gods uitverkoren volk zou zijn. Men beroept zich op teksten waarin Israël Gods ‘oogappel’ (Zacharia 2:8), ‘bruid’ (Jesaja 62:5) of ‘kostbaar bezit’ (Exodus 19:5) wordt genoemd.  Daaruit wordt dan in veel gevallen geconcludeerd dat God nog altijd een nationaal herstel voor het Joodse volk voor ogen heeft  – met bijzondere beloften die in de toekomst nog letterlijk in vervulling moeten gaan met een beroep op Romeinen 11. Deze overtuiging is niet zonder risico: ze heeft in het verleden en heden bijgedragen aan theologische rechtvaardiging van zionisme, kolonialisme en de illegale bezetting van Palestijnse gebieden op grond van vermeende Bijbelse aanspraken. Ook is deze gedachte wat mij betreft niet in overeenstemming met de leer van de Schrift, met name het Nieuwe Testament. Daarin wordt niet het etnisch Joodse volk als zodanig uitverkoren genoemd, maar de gemeente van gelovigen – een gemeenschap van Joden én niet-Joden die in Jezus Christus als Messias geloven. Dáárin zijn de beloften vervuld, dáár is het ware Israël zichtbaar geworden.

De vervulling in Christus

Alle beloften van God komen tot hun vervulling in Jezus Christus. Dat is de kern van het Evangelie. Door Zijn kruisdood en opstanding heeft Hij niet slechts de zonden verzoend, maar ook het ware Koninkrijk van God geopenbaard. Daarin worden gelovigen – uit Israël én uit de volken – samengebracht tot één lichaam, één volk, één tempel.

De profetieën over een herbouwde tempel, zoals in Ezechiël 40–48, zijn geen bouwplan voor een fysieke tempel, maar een geestelijke bemoediging voor Gods volk in ballingschap. Jezus Zelf heeft gezegd dat Hij de ware tempel is (Johannes 2:18–22). Toen Hij aan het kruis stierf, scheurde God Zelf het voorhangsel in de tempel van boven naar beneden – een teken dat de toegang tot Hem voortaan niet meer gebonden is aan een gebouw, maar verloopt via de gekruisigde en opgestane Heer.

Jezus: Tempel, Koning, Messias

In het gesprek met de Samaritaanse vrouw (Johannes 4) bevestigt Jezus dat het heil uit de Joden komt – maar Hij maakt ook duidelijk dat de ware aanbidding voortaan zal plaatsvinden “in geest en waarheid”. Niet langer in Jeruzalem, maar in gemeenschap met Hemzelf. Jeruzalem heeft zo een nieuwe betekenis gekregen; het draait niet langer om de geografische stad, maar om de hemelse werkelijkheid waarin Christus Koning is.

Jezus is de Zoon van David, en dus ook de Koning van Israël. In Hem is het koningschap over Israël hersteld – niet als een nationale monarchie, maar als een universeel, geestelijk Koninkrijk waarin mensen uit alle volken tot Hem komen. Dat is precies wat Handelingen 15:15–17 onderstreept: de beloften aan Israël worden vervuld in het feit dat ook de volken de Heer zoeken.

Eén volk, één boom

Romeinen 11 leert dat er één boom is, waarvan Joodse en niet-Joodse gelovigen takken zijn. Sommige natuurlijke takken (Joden) zijn afgebroken vanwege ongeloof. Andere, wilde takken (heidenen) zijn geënt. Maar het is dezelfde boom, geworteld in de belofte aan Abraham. En God is bij machte om afgebroken takken opnieuw te enten – dat wil zeggen: Joden die tot geloof in Jezus komen, worden opnieuw toegevoegd aan dat ene volk van God.

Paulus zegt dan ook: een volheid van heidenen én een volheid van Joden zal binnengaan in Gods Koninkrijk. En zo – niet anders – zal heel Israël zalig worden (Romeinen 11:25–26). Niet als etnisch volk met een aparte status, maar als deel van dat éne volk dat bestaat uit allen die Jezus als Messias erkennen.

Het Koninkrijk der hemelen, niet een aards vrederijk

Jezus leerde Zijn discipelen niet te bidden om een toekomstig aard vrederijk, maar om de komst van Gods Koninkrijk. Dat Koninkrijk is begonnen met Zijn opstanding en zal voltooid worden bij Zijn wederkomst. De gedachte dat er eerst nog een vrederijk moet komen waarin Israël een aparte, nationale rol speelt, doet afbreuk aan de centrale boodschap van het Evangelie.

Want het Evangelie is het goede nieuws dat zondaren – of ze nu Jood of niet-Jood zijn – door geloof in Jezus Christus vergeving ontvangen en worden binnengebracht in Gods Koninkrijk. Wie dat Evangelie verwerpt, blijft met lege handen achter. Maar wie met lege handen tot Christus komt, zal niet beschaamd uitkomen.

Wanneer oudtestamentische beloften letterlijk en nationaal worden toegepast op de huidige staat Israël, ontstaat het risico dat het Evangelie wordt onderworpen aan politieke doeleinden. In de moderne geschiedenis is dit zichtbaar geworden in vormen van zionisme die, onder verwijzing naar Gods beloften, koloniale bezetting en verdringing van Palestijnse gemeenschappen proberen te legitimeren. Maar het Koninkrijk van God wordt niet gebouwd met tanks, muren of grenzen – het breekt baan in harten die zich onderwerpen aan de Messias, de Vredevorst.

De boodschap is primair voor Israël, maar strekt zich uit tot de volken. Zo worden alle beloften aan Abraham vervuld: “In u zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden” (Genesis 12:3).