Gereformeerd calvinisme en slavernij: een pijnlijke erfenis
De vraag of de gereformeerde kerk in de zeventiende tot en met negentiende eeuw principieel tegen slavernij en slavenhandel was, moet helaas met een duidelijk ‘nee’ worden beantwoord. Historisch onderzoek laat zien dat gereformeerden niet slechts betrokken waren bij het koloniale systeem, maar soms actief deelnamen aan slavenhandel en slavernij, ondanks bijbelse geboden die dergelijke praktijken veroordeelden.
Bijbelse veroordeling en gereformeerde praktijk
Binnen de gereformeerde traditie werd slavernij in beginsel veroordeeld als "onmenselijk, onchristelijk, vuile handel" en zelfs als een "paaps misdrijf". Het achtste gebod — Gij zult niet stelen — werd in de theologische uitleg vaak verbonden aan het verbod op mensenroof. De Bijbel is hierover ondubbelzinnig: wie een mens ontvoert, moet ter dood gebracht worden (Ex. 20:16; Deut. 24:7). Er bestaat in de Schrift geen uitzondering voor krijgsgevangenen. Toch stelden gezaghebbende gereformeerde theologen in 1640 dat slavernij niet strijdig was met calvinistische beginselen.
Deze tolerantie werd niet gecorrigeerd tijdens de Synode van Dordrecht (1618–1619). De synode consolideerde de gereformeerde theologie, maar daarmee ook de koloniale en missionaire aspiraties van de Republiek. Historici zoals Schutte (Het Calvinistisch Nederland, hoofdstuk 3) en Stegeman (Uitverkoren) verbinden deze theologie aan gevoelens van superioriteit, etnocentrisme en racisme.
Romeins en natuurrecht als rechtvaardiging
Een veelgehoord argument in die tijd was dat "doodschuldigen en misdadigers" door slavernij gespaard bleven van executie. Omdat veel slaven in Afrika krijgsgevangenen waren — en Afrikanen soms ook elkaar verkochten — zou hun gevangenschap een genadige weldaad zijn. Vanuit bijbels perspectief hield dit argument echter geen stand: ontvoering en verkoop van mensen blijft verboden, ongeacht hun herkomst of vermeende schuld. Bovendien is het onduidelijk welk "misdrijf" de tot slaaf gemaakten werkelijk begaan zouden hebben.
Gereformeerden in Suriname
Toen in 1682 de West-Indische Compagnie (WIC) nieuwe privileges kreeg, bepaalde artikel 28 dat er predikanten moesten zijn die het Woord bedienden aan kolonisten in de koloniën. In de praktijk leek hun aanwezigheid soms meer bedoeld om het geweten te sussen dan om onrecht aan te kaarten.
Tussen 1668 en 1854 dienden 36 predikanten in de Hervormde Gemeente van Paramaribo. Anton de Kom schrijft in Wij slaven van Suriname dat zij gekleurden nooit als "broeders" aanvaardden. Het werd in Suriname onder gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck (1637–1688) wettelijk verboden om te huwen of gemeenschap te hebben met "negers". Zwarten golden niet als volwaardige mensen en werden uitgesloten van zowel burgerlijke wetten als kerkelijke sacramenten. Wittewrongel waarschuwde voor "gemengde huwelijken" omdat er "weinig hoop is op het verkrijgen van heilig zaad".
Deze angst voor vermenging leefde lang voort. In 1975, bij de komst van Surinaamse migranten naar Nederland, sprak dominee Van Prooijen zich fel uit tegen hun huisvesting in het Zeeuwse Stavenisse. Hij vreesde een "Babelse verwarring" en noemde Surinamers "een plaag van God".
Misstanden en geweld
De realiteit op de plantages weersprak het beeld van "christelijke beschaving" dat slavenhouders zichzelf graag gaven.
-
Seksueel misbruik: Wolbers (Geschiedenis van Suriname) noteert dat het niet ongebruikelijk was dat blanke meesters relaties onderhielden met meerdere slavinnen tegelijk. In 1858 werden 83 wettig geboren kinderen tegenover 255 onwettige kinderen geregistreerd.
-
Voorbeeld van geweld: In 1750 weigerde een slavin van de hugenoot Pichot op plantage Vlucht en Trouw zich aan zijn wensen te onderwerpen. Ze werd daarop tot sterven toe gegeseld. Een oude slaaf die protesteerde, werd met gekapt lood doodgeschoten.
-
Wrede straffen: De weduwe Mauricius liet een oude slavin doodslaan, enkel om haar pijn te zien lijden. Kinderen werden gestraft met de "Spaanse bok".
Raciale ideologie
Ook in latere tijd bleef raciale denktrant doorklinken in calvinistische kring. Abraham Kuyper beschouwde de nakomelingen van Cham als "vervloekt" en zonder waarde voor de wereldgeschiedenis. Hij zag het calvinisme als het product van bloedmenging tussen West-Europese protestantse stammen, vooral Keltisch, Romaans en Germaans. Dit weerspiegelt een racialisering waarin mensen op basis van afkomst of ras werden ingedeeld en beoordeeld.
Erfenis en nalatenschap
Er is nooit een officiële dankbetuiging of spijtbetuiging geweest aan de nazaten van tot slaaf gemaakten, die eeuwenlang zonder loon onder moordende omstandigheden moesten werken — een arbeid die mede bijdroeg aan de welvaart van Nederland en de bouw van luxueuze panden, zoals het "suikerpaleis" in Amsterdam.
De vraag blijft: bracht de gereformeerde kerk in Suriname werkelijk beschaving, of vooral onderdrukking en geweld? De historische feiten laten zien dat het beeld van een moreel verheven, zelfbeheersende blanke calvinist haaks stond op de werkelijkheid van uitbuiting, racialisering en structureel onrecht.
Verdere feiten ter verwerking:
- Martijn Stoutjesdijk geschetste beeld komt niet overeen met wat Wolbers stelt. Stoutjesdijk beweert dat in "kolonies als Sri Lanka of Nederlands-Brazilië, waar reeds vele (vrije) katholieke christenen aanwezig waren, de kerk haar best deed deze christenen tot een overgang naar de gereformeerde kerk over te halen." Nu kan dit wel het geval zijn voor Sri Lanka, maar valt die te betwijfelen voor Suriname. Volgens Wolbers moeten Nederlanders zich schamen dat enkel door vreemdelingen belang is gehecht aan het heil der heidenen, in een Nederlandse kolonie. Eerst door de uitgewekene Fransen (Waalse Kerk), later door de Duitsche broedergemeente (EBG/Hernhutters) en de Labadisten. Er moet wel gezegd worden over de EBG, die veel heeft betekend voor de zwarte bevolking, dat zij in 1846 nog 42 totslaafgemaakten bezat en daarnaast nog 19 bij de Firma Kersten & Co (een handelsonderneming van de Herrnhutters).
- Een van de vooraanstaande oprichters van de VOC was een predikant, Petrus Plancius (1552-1622), eigenlijke naam Petrus Platevoet.
- Ook in Suriname zagen de planters - die feitelijk bepaalden wat er gebeurde, ook in de kerk - liever geen onderwijs en zending onder hun totslaafgemaakten. Het zou hun slaven mogelijk alleen maar mondig maken, en ze zouden daarnaast wellicht hun vrijheid opeisen als broeders en zusters in Christus. Bovendien, zoals predikant Kals (1700-1787) optekent uit de mond van de slavin Isabella, waren de Surinaamse planters van mening dat de hemel ‘voor geene Swarten gemaakt’ is, want ‘die waaren alle des Duyvels, die moesten maar Werken en tot playsier [voor de witten] zijn.’
- In een brief uit Sint Thomas (1739) schrijven zeven slaven van Nederlandse en Deense plantagebezitters hoe hun (EBG) doop schamper ‘honde-doop’ genoemd wordt door hun witte medechristenen en hoe die de gedoopte totslaafgemaakten uitmaken voor ‘brandhout in de hel.’
- De eerste gereformeerde predikant die actief was in de kolonie, Johannes Basseliers (1640-1689), ontpopte zich als groot suikerheer met een eigen plantage en ruim vijftig totslaafgemaakten.
- Het probleem begint bij polemiek over de joden door Maarten Luther (met zijn boekje over de joden) en opmerkingen van Calvijn die de joden beschrijft als onreine honden, verloren mensen, varkens, beesten, ondankbaar ras, halsstarrig, arrogant, zelfoverschattend.
- Volgens Calvijn waren mensen ook niet gelijk. 'All have not been created equal, but some were to pre-ordained to everlasting life, others to everlasting damnation" - Institutes III.21.5. De Dordtse Leerregels nemen dit over, namelijk ''...dat Hij ook enige bepaald mensen van eeuwigheid heeft uitverkoren, welke Hij in den tijd, boven anderen, met het geloof in Christus en met volstandigheid zo begiftigen."
- de Nederduitsch Hervormde Kerk Afrika heeft nog in 1960 Apartheid verdedigd, gebaseerd op schriftgedeeltes zoals Genesis 10–11, Deuteronomium 32:8 en Handelingen 17:26–27, waarin werd betoogd dat God zelf de verschillende etnische groepen over de wereld heeft ingesteld.